donderdag 25 juli 2013

Een lief oogje in de grote stad

Al die meisjes die Nescio en zijn Titaantjes en zijn Dichtertje langs zien komen, in de Sarphatistraat, in lijn 2 op de Nieuwezijds Voorburgwal. En op een perron in Uitgeest. "Wat een lief oogje", denkt hij in 'Een lange dag' (uit Mene Tekel). Ze stapt natuurlijk juist niet in de trein waarin hijzelf heeft plaatsgenomen.

"Vreemd, zoo'n meisje, dat je één zoo'n keer even ziet en nooit meer. Daar kan ik nu beroerd van worden, te denken dat je nooit meer bij elkaar kan komen, al zou je allebei willen."

Zou Nescio Piet Paaltjes gelezen hebben? Dan had hij haar naam geweten, want het gedicht van Paaltjens over dat onbereikbare meisje in de trein heet 'Aan Rika'.

"Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart
Gezeten in een sneltrein, die den trein
Waar ik mee reed passeerde in volle vaart.
De kennismaking kon niet korter zijn."


Of misschien had Nescio wel dat gedicht van Kurt Tucholsky gelezen, 'Augen in der Großstadt':

"Wenn du zur Arbeit gehst
am frühen Morgen,
wenn du am Bahnhof stehst
mit deinen Sorgen:
da zeigt die Stadt
dir asphaltglatt
im Menschentrichter
Millionen Gesichter:
Zwei fremde Augen, ein kurzer Blick,
die Braue, Pupillen, die Lider -
Was war das? vielleicht dein Lebensglück...
vorbei, verweht, nie wieder."


Maar Gisela May, die heeft Nescio toen zeker niet horen zingen:


maandag 22 juli 2013

De grote, koude, rode zon in de Leie

De kunstenaar die niet krijgt wat i wil: die grote, koude rode zon op zijn witte doek. Bavink dus, herinnert de "wijs en bedaard" geworden Koekebakker zich in Nescio's Titaantjes:

"Ik herinner me, dat we, Bavink en ik, eens op een keer aan zee kwamen, toen de halve zon groot, koud en rood aan de kim stond. Bavink sloeg met z'n vuist tegen z'n voorhoofd en vloekte: 'God, God, dat schilder ik nooit.'"

Hij had het bij het rechte eind:

"Bavink heeft 't tegen die 'Godverdomde dingen' afgelegd. De dingen die geschilderd wilden wezen en als je dan dacht: 'dan moet 't ook maar gebeuren', dan wilden ze weer niet. Hij begon wat opgang te maken, toen de strijd al op ' t eind liep."

Onmacht
De onmacht van de schilder, in de woorden van een schrijver die het ook probeerde: het licht en het water van zijn land te vangen, en dan precies zo dat het zijn gemoedstoestand weerspiegelde. Slaagde Nescio waar Bavink faalde? Hij werd niet mal en we lezen hem nog steeds.

Komt t omdat Nescio beter schreef dan Bavink schilderde? Of legt het beeld het altijd af tegen het woord? In haar gedicht 'Zomereinde aan de Leie' vraagt Miriam van Hee zich af hoe een schilder de gedachten, afstanden en herinneringen weergeeft die zij haast in een moeite door met een paar woorden optekent:

dit is wat een schilder zou zien:
de gebleekte graskant, kastanjes
en linden, het warme maar heengaande
licht van de avond en tegen de haag
op de andere oever een loper, en zijn
gedachten, hoe schilder je die
en boven het water de meeuwen
en tussen het licht- en het donkerder groen
de plecht van een jacht, het schuiven
der dingen, de richtingen

het water zelf kun je hier waar wij zitten
niet zien en ik vraag me nog af hoe je
afstanden schildert, steeds lichter misschien
tot je wit overhoudt, en hoe het verleden
toen jij daar nog liep

hoe schilder je dat je nooit weer
daar zult lopen, tegenstribbelend
aan je vaders hand


(uit: ‘Buitenland’, De Bezige Bij, 2007)

Maar de taal - is die dan altijd toereikend? Hans Andreus vond van niet, schreef hij in de eerste twee regels van 'Luisterapparaat'.

"Er is geen naam die klopt,
geen woord dat niet vroeg of laat uiteenvalt."

De dichter doet zijn werk, maar kent zijn beperkingen:

"het beste woord dat ik kan geven is
een luisterapparaat voor een geweldige stilte."


zondag 7 juli 2013

De God van het toeval

Bart Hoffman vindt het in Ventoux van Bert Wagendorp maar raar dat hij in korte tijd twee jeugdvrienden treft die hij al jaren niet meer gezien heeft. Maar zijn dochter kijkt er niet van op. "Ik vind het niet zo vreemd, geloof ik. Zulke dingen gebeuren, toeval."

Als Bart zijn oude vriend André ontmoet, slaat het toeval weer toe. Of toch niet? "Toeval bestaat niet", zegt Bart tegen André. "We noemen dingen toeval bij gebrek aan een betere verklaring. Dat jij bij een Italiaanse fietsenmaker komt en dat die een fiets maakt die hij noemt naar een liedje dat jij veertig jaar geleden grijsdraaide, dat lijkt alleen maar toeval, omdat we er niks van begrijpen hoe zoiets kan, omdat we doodsbang zijn om te erkennen dat het helemaal geen toeval is."

Andreotti

Maar wat is het dan wel, als het geen toeval is? Bij wie nemen heel veel mensen hun toevlucht uit angst voor alles wat ze niet begrijpen? In de film Il Divo geeft de gedaante van Giulio Andreotti het antwoord: "Ik geloof niet in toeval, ik geloof in God."

Dennis Stehr, oftewel rapper Mr. Probz, is al net zo gelovig als de voormalige Italiaanse premier. In de Volkskrant zei hij over de brand in zijn woning en werkruimte: "Mijn laptop was heel. Mijn telefoon: niks mee aan de hand. Een doos met belangrijke papieren: intact. Terwijl alles eromheen gesmolten of verbrand was." Geen toeval, denkt Stehr: "God works in mysterious ways, weet je."

zaterdag 6 juli 2013

De duif en het meisje

"Dit omslag blijft fantastisch. Ik heb zin om dit boek te lezen", twitterde voormalig literair agent Chris Kooi over The melancholy of mechagirl van Catherynne M. Valente.



Misschien kent Kooi het werk van Valente, misschien beoordeelt hij het boek op grond van het omslag. Dat mag natuurlijk niet, maar zo werkt het wel. Een goede uitgever weet hoe hij met de juiste vormgeving precies die lezers naar het boek trekt die niet alleen de buitenkant mooi vinden, maar het boek ook met plezier zullen lezen.

Het moet in het begin van de jaren tachtig zijn geweest dat ik in een achterafhoekje van de Openbare Bibliotheek in Emmerhout het volgende omslag uit de kast trok:



Pas nu lees ik in het Kolofon (jawel, met K, want dit boek verscheen in de jaren zeventig) dat deze edelkitsch de clichétitel Summer Time draagt, en is geschilderd door Mike Gorman (klik even door en ontdek dat deze schilder niet vies is van vrouwelijk naakt).

Dus nam ik De laatste dag van de zomer mee naar huis, en is Ian McEwan nog steeds een van de weinige schrijvers van wie ik een nieuw boek in huis haal zonder er nog een letter over te hebben gelezen, al liggen er op zijn omslagen al lang niet meer halfnaakte blonde meisjes met witte duiven voor hun kruis.