woensdag 26 oktober 2016

Elisabethje en Egidius

Echt schokkend, vindt Juliana-biograaf Jolande Withuis het briefje uit 1936 van de kroonpinses aan haar vriendin Nelke Clay.

Juliana schrijft over Nelkes verdronken dochtertje Elisabethje:

En wat is een kort en gelukkig leven een voorrecht voor haar, dat ze heeft boven ons. Al hebben jij en ik ook daarnaast nog zoveel geluk gevonden in ons leven, zij heeft helemaal nooit geen leed gekend.

Wrange woorden van troost, maar de gedachtegang is zo vreemd nog niet, althans: dat de gestorvene beter af is, valt ook al te beluisteren in het rondeel 'Egidius, waer bestu bleven', dat bewaard is gebleven in het veertiende-eeuwse Gruuthuse-handschrift. De dichter treurt om de dood van zijn vriend Egidius, maar lijkt ook wel een tikkeltje jaloers.

Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn
Alle vrucht es dei ghegheven

Hij wel, met zijn mooie plekje in het hiernamaals, maar ik niet, denkt de dichter: ik moet nog ploeteren in het leven van alledag, terwijl het ergste nog moet komen:

Nu bidt vor mi: ic moet noch sneven
Ende in de weerelt liden pijn.

Niet alleen heeft Egidius het sterven al achter de rug - waar de dichter kennelijk nogal tegenop ziet - ook heeft hij al het wereldse leed voor altijd achter zich kunnen laten. Net als de kleine Elisabethje.